Direct naar artikelinhoud
Essay Dan Afrifa

Maak ik zelf als (zwarte) schrijver eigenlijk niet ook gebruik van clichés en stereotypen voor literair gewin?

Vanaf links: Jeffrey Wright als Thelonious ‘Monk’ Ellison in ‘American Fiction’, schrijver Dan Afrifa en het personage Judeska van Jandino Asporaat.Beeld Studio V / ANP, Judith Jockel, AP, Sara Kerklaan / Folia

In de film American Fiction krijgt een intellectuele zwarte schrijver pas succes met een roman vol rap, crack en politiegeweld: een ‘waarachtige verbeelding van de zwarte ervaring’, klinkt alom de lof. De Ghanees-Amsterdamse schrijver Dan Afrifa, auteur van columns over de Bijlmer, herkent het mechanisme.

Niemand wil het hoog-literaire werk van universitair docent Thelonious ‘Monk’ Ellison lezen of uitgeven, terwijl een roman vol stigmatiserende clichés over zwarte mensen van een andere zwarte auteur over de toonbank vliegt. Monks literair agent adviseert hem zijn principes overboord te gooien en ook zo’n boek te schrijven over ‘de zwarte ervaring’. Tot overmaat van ramp stuurt de universiteit waar Monk lesgeeft hem met onbetaald verlof, nadat hij tijdens een college Amerikaanse literatuur het n-woord heeft gebruikt en een (witte) studente daar aanstoot aan nam.

Uit frustratie schrijft Monk onder pseudoniem het satirisch bedoelde Fuck. Hij sommeert zijn plots weifelende agent het manuscript rond te sturen en sneert: ‘Jíj wilde zwarte dingen. Wat is er zwarter dan afwezige vaders, rappers, crack én politiegeweld?’ Tot Monks verbazing, maar vooral teleurstelling, biedt een uitgever hem meteen een voorschot van 750 duizend dollar aan. Nu krabbelt hij zelf terug en beweert dat het een grap was. Zijn watertandende agent antwoordt: ‘Dan is dit de meest lucratieve grap die je ooit hebt geschreven.’

Platte personages

Tot ver in American Fiction dacht ik dat naar een uitstekende B-film keek: vermakelijk en meeslepend, maar met platte personages en grappen die er dik bovenop lagen. Daarnaast deed dit werk van regisseur Cord Jefferson me denken aan de film Triangle of Sadness en de serie The White Lotus, die even cynisch als creatief schrijnende klassenverschillen aanwezen, maar de vinger niet zo hard op de zere plek drukten dat ik de maatschappijkritiek lang bleef navoelen. Zo leek American Fiction me ook het soort productie dat een kritisch sociaal bewustzijn opwekt, maar er niet in slaagt dat lang na de aftiteling vast te houden.

Het uiteindelijke slot rechtvaardigt echter de vijf Oscarnominaties voor de film, waarvan er één werd verzilverd: die voor het beste bewerkte script (American Fiction is gebaseerd op de roman Erasure van Percival Everett uit 2001). Lang na het smullen van de plottwist, die ik hier niet zal verklappen, blijf ik nadenken over mijn eigen schrijven. Maak ík zelf als (zwarte) schrijver eigenlijk ook geen gebruik van clichés en stereotypen voor literair gewin?

Making it out of the hood

Een goede vriend van mij beweert van wel. In de zomer van 2021 schreef ik columns in Het Parool over mijn verhuizing van de Bijlmer naar de Amsterdamse binnenstad. Toen deze goedgezinde criticus voor het eerst op bezoek kwam in mijn nieuwe stulpje, wees hij me erop dat alleen al de insteek van mijn columnreeks het ‘from rags to riches’-cliché ademde; een verhaalplot waarbij een personage vanuit armoede of tegenspoed naar rijkdom, succes of roem stijgt. Als voorbeeld op zinsniveau citeerde hij uit een alinea waarin ik de Bijlmer van mijn jeugd typeerde als een woud waar ik mezelf uit probeerde te gidsen. Mijn columns kon je volgens hem lezen als een impliciete maar onbescheiden viering van het fenomeen klassenklimmen, verpakt in een zegetocht van de sociaal-economische periferie naar het bemiddelde centrum.

Een jaar later werden de makers van De Tatta’s van ongeveer het tegenovergestelde beschuldigd. In 2022 kondigden zij een film aan over een rijke familie uit het Gooi die door een armoedeval noodgedwongen in de Bijlmer moet gaan wonen. Na de ophef over gedateerde ‘vooroordelen, negativiteit en stigmatisering’ herschreven de scriptschrijvers het verhaal naar fictieve plaatsen. Dat bleek genoeg om in 2022 een van de grootste filmhits van eigen bodem te zijn. En in 2023 stond De Tatta’s nog steeds bovenaan, gevolgd door De Tatta’s 2 op plek twee.

Een draai geven

Nu kan ik, anders dan de filmdistributeur, niet zeggen dat ik geschrokken was toen ik ‘Bijlmerkritiek’ kreeg. Ik was me er bij het pitchen, schrijven en publiceren van mijn columns juist terdege van bewust dat er waarschijnlijk geen plek in Nederland is waar zo veel stereotypen op zijn losgelaten als de Bijlmer. Herkauwde beelden over armoede en criminaliteit en platgeslagen exotiseringen van de ‘niet-Nederlandse ander’.

Als ik er niet was opgegroeid, zou ik vast ook denken dat de Bijlmerflats niet door echte mensen worden bevolkt, maar door abstracte personificaties van zulke projecties. Juist dankzij mijn achtergrond kon ik een draai geven aan deze beeldvormingstraditie. Zo schreef ik een column over de majestueuze houtduiven in de Bijlmerweide en de viezige stadsduiven op de Dam, om eens op een andere manier de verschillen binnen de hoofdstad te illustreren.

‘American Fiction’.

Zwarte versie

Na het zien van American Fiction vermoed ik dat ik, met mijn portrettering van de Bijlmer als plek om te ontvluchten, onbewust juist specifiek appelleerde aan de zwarte versie van from rags to riches: ‘making it out of the hood’. Ik noem het de zwarte versie omdat ik dergelijke verhalen over het ontsnappen aan achtergestelde buurten vooral ken van zwarte Amerikaanse rappers die de getto’s van hun jeugd na hun succes achterlaten voor villawijken, en daar dan weer over rapten.

Dit verhaalplot zag ik terugkomen toen ik na American Fiction op aanraden van een andere vriend begon aan Atlanta, een briljante serie over de fictieve rapper Paper Boi die probeert door te breken met zijn muziek, maar nog drugsdealend vastzit in the hood. In een aflevering met een vlogger die hem lastigvalt en zwartmaakt, zegt Paper Boi dat hij rapt om van zijn huidige slechte omstandigheden iets goeds te maken. De vlogger werpt tegen dat de rapper zijn levenssituatie uitbuit, en dat hij op zijn beurt slechts de uitbuiter uitbuit.

Deze aflevering legt de kijker een complex vraagstuk voor: moest Paper Boi dan fundamentele concessies aan zijn artistieke authenticiteit doen en niet langer zijn realiteit bezingen? De vraag is dus of het een rapper uit the hood of een schrijver uit de Bijlmer, en om het even iedereen die met zijn creatieve geest geld wil verdienen, kwalijk genomen mag worden dat zij al dan niet opzettelijk stereotypen en clichés reproduceren die ze daadwerkelijk ontlenen aan hun leven.

Geen excuses

De afgelopen twee jaar verschenen drie semi-autobiografische debuutromans van drie jonge vrouwen (wit, geprivilegieerd, afgestudeerd aan de kunstacademie) die naar de Bijlmer verhuisden en daar zowel zichzelf als de mannen seksueel ontdekten. De hoofdpersonages van Zuigertje, Iets warms graag en Mimosa werden geprezen in de Volkskrant als voorbeelden van jonge vrouwen die de regie nemen over hun eigen seksualiteit.

In dit minigenre ging het laatstgenoemde boek er mede vanwege een zin in de openingsalinea met de meeste aandacht vandoor: ‘Ik wil in de Bijlmer wonen, zodat ik al mijn zwarte buurmannen kan neuken.’

Schrijfster Mette Maria Van Dijk kreeg veel kritiek te verduren. Haar werd onder meer verweten dat ze het label fictie gebruikte om een stigmatiserende kijk op de Bijlmer te verhullen en te verkopen. In haar verdediging stelde ze dat haar werk geen absolute waarheid claimde, maar slechts één subjectief perspectief bood op de Bijlmer, waarvoor ze geenszins haar excuses wilde aanbieden. Dit riep dus ook de vraag op wat zwaarder weegt: artistieke authenticiteit of de reproductie van cultureel gevoelige en overbekende stereotyperingen.

Ware betekenis

De ware betekenis van deze ophef ligt echter besloten in een andere vraag, over de impact van literaire fictie op de samenleving, die ook door American Fiction wordt opgeroepen. Zo zit Monk op een gegeven moment in een jury voor een literatuurprijs, waarvoor onverwacht zijn onder pseudoniem geschreven Fuck wordt genomineerd.

Ondanks zijn argumenten dat het opnieuw een verhaal is dat zwarte mensen vangt en gevangenhoudt in clichématige, nadelige maatschappelijke posities, wordt Fuck toch bekroond vanwege de ‘waarachtige verbeelding van de zwarte ervaring’. Bij die scène, en eigenlijk altijd als mensen zich druk maken om stigmatiserende boeken, vroeg ik me af: welke impact kan een enkele roman eigenlijk hebben op de beeldvorming?

Gehekeld debuut

Ik vermoed dat meer mensen over de ophef rond Mimosa hebben gelezen dan daadwerkelijk het boek zullen openslaan. Zelfs ik, een fictielezer wiens lontje en concentratieboog lang genoeg zijn en die bovengemiddeld geïnteresseerd is in alles over de Bijlmer, heb alleen een inkijkexemplaar ingezien. En als ik de jaarlijkse alarmerende berichten over de verkoop van Nederlandstalige fictie erbij pak, kom ik opnieuw uit bij die vraag: hoeveel mensen zullen hun beeld van de Bijlmer nu echt laten beïnvloeden door dit gehekelde debuut?

Het is als een boom die omvalt in een bos waar toch weinig mensen wandelen. Zijn in dat opzicht andere, toegankelijkere kunstvormen tegenwoordig niet veel invloedrijker en daarmee potentieel stigmatiserender, zoals rapmuziek over drugs en geweld?

Aan de andere kant: in deze multimediale wereld valt er toch ook iets te zeggen voor de blijvende invloed van boeken. Lezers die er wel voor gaan zitten worden honderden pagina’s lang meegezogen in de blik van een personage, en dan dringt een al dan niet impliciet ingebed wereldperspectief wellicht dieper door.

Wij mensen vormen onze levens deels aan de hand van de verhalen die we absorberen, en als iemand op artistiek authentieke en overtuigende wijze vertelt, kan de waarachtigheid van die fictie doorsijpelen in ons besef van de werkelijkheid. Bovendien vindt het geschreven woord volgens mij meer en gemakkelijker weerklank en gehoor bij mensen uit invloedrijke cultureel-maatschappelijke lagen, zoals programmamakers en journalisten.

Judeska in de hoofdrol

Van een vriendin kreeg ik naar aanleiding van de ophef rondom Mimosa een exemplaar van Alleen maar nette mensen. Het prijswinnende boek van Robert Vuijsje verscheen toen ik nog literatuurles kreeg op mijn middelbare school in Amsterdam Oud-Zuid en dagelijks van en naar de Bijlmer reisde.

Ik kan me niet herinneren dat ik destijds de ophef rond dít Bijlmerboek meekreeg; waarschijnlijk was ik te druk met luisteren naar Amerikaanse rappers die me influisterden dat ook ik uit the hood moest ontsnappen. Ik herinner me wel dat mijn docent Nederlands later sprak over de verfilming van dit verhaal over een jongen uit Oud-Zuid die naar de Bijlmer trekt voor welgevormde zwarte vrouwen. Ik vond het grappig, zoals een puber edgy dingen en seks grappig vindt. Ik voelde me niet persoonlijk aangesproken.

Aangesproken voelde ik me wel toen er ergens rond die tijd sketches op YouTube verschenen van FC Kip, een fictief fastfoodrestaurant waar de stereotiepe allochtonencollega’s elkaar naar het leven stonden. In de Ghanese figuur herkende ik met een lach op mijn gezicht het conflictmijdende, hardwerkende en het Nederlands slecht beheersende archetype van de generatie van mijn ouders.

En in de straten in de Bijlmer tot in de schoolgangen in Oud-Zuid klonk schallend Onbeskoft! Dé lijfspreuk van de Antilliaanse hoofdpersoon Judeska, een gezette, aanwezige zwarte caissière, gespeeld door komediant, tv-persoonlijkheid en ondernemer Jandino Asporaat.

Kaskrakende bioscoopfilms

Jaren later verschijnen er nog geregeld kaskrakende bioscoopfilms met Judeska in de hoofdrol. Een beetje zoals de Amerikaanse komiek Tyler Perry al decennialang furore maakt met het zwarte slapstickpersonage Madea, waar in American Fiction meerdere malen naar wordt verwezen omdat Monk een hekel aan haar heeft. Via deze terugkerende referentie wordt weer een ander, en misschien wel het belangrijkste, cliché in de film aan de kaak gesteld: die van de snob, die bijvoorbeeld van films verlangt dat ze een diepgaand kritisch bewustzijn oproepen. Die culturele volksverheffing predikt maar die, zoals Monk, vooral te gemakkelijk zijn neus ophaalt voor de luchtigere vormen van entertainment.

Want wat Monk uiteindelijk moet beseffen, en ook ik, als ik verbaasd opkijk bij het succes van De Tatta’s, is dat er gewoon een massale behoefte is aan makkelijk verteerbaar, maar herkenbaar en maatschappelijk geëngageerd entertainment. Monks literaire agent beeldt dit treffend uit met behulp van drie flessen whisky van het merk Johnnie Walker.

De rode fles is goedkoop spul en de zwarte variant is iets beter, maar nog steeds niet van hoge kwaliteit. De blauwe fles daarentegen is van topkwaliteit. Maar: ‘De mensen kopen de blauwe niet, omdat die duur is. Aan het einde van de dag willen ze zich gewoon bezatten.’

Je ziel verkopen om het te maken?

Is de cynische boodschap van American Fiction aan bewuste (zwarte) makers dan dat zij een beetje van hun artistieke ziel en geweten moeten verkopen om het te maken (uit the hood)? De film hint in die richting, vooral tegen het einde, waarover ik zoals beloofd niet zal uitweiden. Maar de film doet meer dan het dilemma van authentieke expressie versus commercieel opportunisme belichten. Hij nodigt ook uit tot reflectie over de bron waar die tegenstelling uit voortkomt: het wezen van de schrijver.

Monk doet de hele film lang alsof zijn eerdere romans, die geen publiek vonden, méér van hemzelf en zijn creatieve geest weerspiegelen dan zijn bestseller Fuck. Ik zie dit als een hoogmoedige vorm van zelfontkenning. Hoewel de verschillen tussen zijn stereotyperende satire en zijn doorwrochte werken misschien groot lijken aan de oppervlakte, komen ze voort uit dezelfde binnenwereld, een landschap dat altijd hoge pieken, diepe dalen en vlakke plateaus kent.

Artistiek bewustzijn

En als ik dat dan weer even op mezelf betrek: als ik schrijf, dan zijn zowel de diepgaande en originele als de schijnbaar uitgekauwde ingevingen en observaties deel van mijn artistieke bewustzijn. Bij voorkeur ben ik me dan wel bewust van eventueel kwetsende beelden die ik gebruik, maar niet zo overbewust dat ik ze nodeloos volledig vermijd. En als ik slaag, heb ik op intelligente en subtiele wijze gebruikgemaakt van stereotypen en clichés, waardoor mensen zich niet beledigd voelen maar eerder de ervaring herkennen en na afloop kritischer nadenken over de maatschappij. Of niet, en dan ontstaat er ophef, maar ook dat is de kracht van fictie.

Het zou in ieder geval zonde zijn als ik mezelf bij voorbaat afschiet, want misschien beleven mensen juist vreugde aan mijn vertolking van die bekende elementen. Wie weet bereik ik zo een groot publiek en kan ik net als Monk mijn gewetensbezwaren afkopen met de miljoenen die ik hopelijk, net als hij, zal vangen voor de filmrechten van mijn boek in wording – dat overigens niet over de Bijlmer of de zwarte ervaring gaat.

American Fiction is te zien op Prime Video, Atlanta op Disney Plus.